| |
| |
| |
Christus gegeeseld.
D'onnooz'le wierd gestriemd, op dat het ons zouw weezen,
Van 't hoofd tot aan de voet, een Balsem van geneezen.
Wy, die gesprooten zyn, in 't diep gezonken Dal,
Daar Stam, en Wortel zich bevonden na den Val.
In deze laagten, is de Hoogste neêr gekomen,
Om dat 'er buiten dat geen hulp en wierd vernomen.
Die liefde stemme roept te luid voor 's menschen hert,
Dat zy niet wederom, door hem beantwoord werd:
Gy arm verdoolde kind, zo ver op 's Werelds wegen,
Roep haast; Hier ben ik: En loopt uwen Oorsprong tegen,
Met een te rug keer, van 't verleidelyke spoor,
Terwyl die schelle stem noch klinkt in u gehoor;
Op dat Hy u omvat in d'armen van genaden,
En met der hand geleide op zyn bereide paden,
Die Hy met zweet, en bloed, eerst voor u heen betrad,
Op dat de Vondeling een open Doorgang had,
Die, tot ongangbaarheid, te vooren was beslooten,
En nu geopend legt, voor al zyn Gunstgenooten,
Welk zyn die geenen, die met boeten, en berouw,
Niet verder loopen van de Goddelyke trouw;
Maar van den weg des vlees, oprecht'lyk weder keere,
De Rug, na d'Aarden, en het Aanzicht na den Heere,
En kiezen 't doorne pad, met weedom van de voet,
Voor 't lieflyk Roozendal, van al het werelds zoet.
| |
| |
| |
Joannes XIX: 1, 2, 3.
DOE nam Pilatus dan Jezus, en geesselde [hem] En de krygsknechten een kroone van doornen gevlochten hebbende, zetteden [die] op zyn hoofd, en wierpen hem een purperen kleed om. En zeiden, Weest gegroet, gy Koning der Jooden, en zy gaven hem kinnebak slagen.
| |
Jezaias LIII: 5, 6.
Hy is om onze overtreedingen verwondet, om onze ongerechtigheden is hy verbryzeld: de straffe die ons den vrede aanbrengt, was op hem, en door zyne striemen is ons geneezinge geworden. Wy dwaalden alle als schaapen, wy keerden ons een iegelyk na zynen weg: doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheid op hem doen aanloopen.
| |
Lukas XVIII: 32, 33.
Want hy zal den Heidenen overgeleverd worden, en hy zal bespot worden, en smadelyk gehandeld worden, en bespoogen worden. En [hem] gegeesselt hebbende zullen zy hem dooden: en ten derden dage zal hy weder opstaan.
| |
1 Petrus II: 21, 22, 23, 24,
Hier toe zyt gy geroepen, dewyle ook Christus voor ons geleeden heeft, ons een exempel nalaatende, op dat gy zyne voetstappen zoudet navolgen. Die geen zonde gedaan en heeft, noch daar en is geen bedrog in zynen mond gevonden. Die als hy gescholden wierd, niet weder en schold, en als hy leed, niet en dreigde: maar gaf het over aan dien die rechtvaardelyk oordeeld. Die zelve onze zonden in zyn lichaam gedraagen heeft op het hout: op dat wy de zonden afgestorven zynde, der gerechtigheid leeven zouden: door wiens straamen gy geneezen zyt. |
|