Lukas XXII: 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46.
UITGAANDE vertrok hy, gelyk hy gewoon was, na den Olyfberg: en hem volgden ook zyne Discipelen. En als hy aan die plaatse gekomen was, zeide hy tot haar, Biddet, dat gy niet in verzoekinge en komt. En hy scheidde hem van haar af, omtrent eenen steenworp, en knielde neder, en bad, Zeggende, Vader, of gy wildet dezen drinkbeker van my weg neemen: doch niet mynen wille, maar den uwen geschiede. En van hem wierd gezien een Engel uit den Hemel die hem versterkte. En in zwaaren stryd zynde, bad hy te ernstiger. En zyn zweet wierd gelyk groote druppelen bloeds, die op de aarde afliepen. En als hy van het gebed opgestaan was, quam hy tot zyne Discipelen, en vond haar slaapende van droef heid. En hy zeide tot haar, Wat slaapt gy? Staat op en biddet, op dat gy niet in verzoekinge en komt.