Mattheus XXV: 36, 37, 38, 39, 40.
IK was in de gevangenisse, en gy zyt tot my gekomen. Dan zullen de rechtvaardige hem antwoorden, zeggende, Heere, wanneer hebben wy u hongerig gezien, en gespyzigd? of dorstig, en te drinken gegeeven? En wanneer hebben wy u een vreemdeling gezien, en geherbergd? of naakt, en gekleedet? En wanneer hebben wy u krank gezien, of in de gevangenisse, en zyn tot u gekomen: En de Koning zal antwoorden en tot haar zeggen, Voorwaar zegge ik u, voor zo veel gy [dit] een van deze myne minste broeders gedaan, zo hebt gy [dat] my gedaan.