Mattheus XXV: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13.
ALS dan zal het Koningryk der Hemelen gelyk zyn tien maagden, welke haare lampen namen en gingen uit den Bruidegom te gemoet. En vyf van haar waaren wyze, en de vyf waaren dwaaze. Die dwaas [waaren] haare lampen neemende, en namen geen oli met haar. Maar de wyze namen oli in haare vaten met haare lampen. Als nu de Bruidegom vertoefde, wierden zy alle sluimerig, en vielen in slaap. En te middernacht geschiedde een geroep, Ziet de Bruidegom komt, gaat uit hem te gemoet. Doe stonden alle die maagden op en bereidden haare lampen. En de dwaaze zeiden tot de wyze, Geest ons van uwe oli, want onze lampen gaan uit. Doch de wyze antwoordden, zeggende, [Geensins,] op datter misschien voor ons en voor u niet genoeg en zy: maar gaat liever tot de verkoopers, en koopt voor u zelven. Als zy nu heenen gingen om te koopen, quam de Bruidegom, en die gereed [waaren] gingen met hem in tot de bruiloft, en de deure wierd geslooten. Daar na quamen ook de andere maagden, zeggende, Heere, Heere, doet ons open. En hy antwoordende zeide, Voorwaar zegge ik u, ik en kenne u niet. Zo waakt dan, want gy en weet den dag niet, noch de uure, in dewelke de Zoone des menschen komen zal.