De dief komt by nacht.
Zoud' Iemant (die den Tyd bekend was van te vooren,
Wanneer de Dief, by Nacht, zyn Wooning zouw doorbooren,)
Voorzichtig weezen, mits dat hy zich waakend hiel,
Op dat hem onvoorziens, dat quaad niet overviel;
Hoe is men dan zo slof, om over groote Zaaken,
Ja, d'Allergrootste, niet voorzichtiglyk te waaken!
Want zo hem dat mislukt, mislukt het Al, en Al,
Dewyl dien Overkomst, maar eens gebeuren zal.
Wie hier wat groots verzuimd, door dapper mis te raaken,
Die kan het zelve, door Herdoening beter maaken.
Maar, waar is Iemant, die zich hier heeft toegeleid,
Na 't Eene leven, noch een Tweede levens tyd,
Om in het zelve, meer en beter op te passen,
Op dat de straffe Gods hem niet en zouw verrassen?
Zo niemant dan zich zelfs, met deze maat bemeet,
Om dat hy 't al te wel, en zeker, beter weet,
Zo moet hy, als een Mensch, van redelyke zinnen,
In deze levens Nacht, de Wacht terstond beginnen,
Op dat dien grooten strik niet onvoorziens en viel,
En tot Elende ving, zyn Eeuw'ge arme Ziel.
Dat dan het logge Vlees, ons niet zo lui en maake,
Dat wy met onzen Geest niet steeds en zouden waake.
ô Wyde wereld! die, met schoone woorden liegt,
En alle Menschen meest, in slaap der zonden wiegd,
Ruim op voor onzen voet, met uw Onwaard beletten,
Dat wy ons Herte op de Wacht des Heeren zetten.
| |
Mattheus XXIV: 42, 43, 44.
WAAKT dan, want gy en weet niet in welke uure uwe Heere komen zal. Maar weet dit, dat zo de heere des huis geweeten hadde in welke nachtwaake de dief komen zoude, hy zoude gewaakt hebben, ende en zoude zyn huis niet hebben laaten doorgraaven. Daarom zyt ook gy bereid, want in welke uure gy 't niet en meend, zal de Zoone des menschen komen.
| |
1 Thessal: V: 1, 2, 3.
Maar van de tyden en gelegentheden, Broeders, en hebt gy niet van nooden dat men u schryve. Want gy weetet zelve zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen gelyk een dief in der nacht. Want wanneer zy zullen zeggen, Het is vrede, en zonder gevaar: dan zal een haastig verderf haar overkomen, gelyk de barensnood eene bevruchte [Vrouwe:] en zy en zullen 't geensins ontvlieden.
| |
2 Petrus III: 9, 10, 11.
De Heere en vertraagd de belofte niet, (gelyk eenige dat traagheid achten) maar is langmoedig over ons, niet willende dat eenige verlooren gaan, maar dat ze alle tot bekeeringe komen. Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de Hemelen met een gedruis zullen voorby gaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde, en de werken die daar in zyn, zullen verbranden. Dewyle dan deze dingen alle vergaan, hoedaanige behoord gy te zyn in heiligen wandel en Godzaligheid. |
|