Mattheus XXIV: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9.
JEZUS ging uit en vertrok van den Tempel, en zyne Discipelen quamen by hem, om hem de gebouwen des Tempels te toonen. En Jezus zeide tot haar, En ziet gy niet alle deze dingen? Voorwaar zegge ik, Hier en zal niet [eenen] steen op den [anderen] steen gelaaten worden, die niet afgebrooken en zal worden. En als hy op den Olyfberg gezeten was, gingen de Discipelen tot hem alleen, zeggende: Zegt ons, wanneer zullen deze dingen zyn? en welk [zal] het teeken [zyn] van uwe toekomste, en van de voleindinge der wereld? En Jezus antwoordende zeide tot haar, Ziet toe, dat u niemant en verleide. Want veele zullen komen onder mynen Naame, zeggende, Ik ben de Christus, en zy zullen veele verleiden. En gy zult hooren van oorlogen, en geruchten van oorlogen. Ziet toe, en word niet verschrikt: want alle [die] dingen moeten geschieden, maar noch en is het einde niet. Want het [een] volk zal tegen het [ander] volk opstaan, en het [een] Koningryk tegen het [ander] Koningryk: en daar zullen zyn hongersnooden, en pestilentien, en aardbeevingen in verscheiden plaatsen. Doch alle die dingen [zyn maar] een beginsel der smerten. Als dan zullen zy u overleveren in verdrukkinge, en zullen u dooden, en gy zult gehaat worden van alle volkeren, om myns Naams wille.