Mattheus XXII: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14.
JEZUS antwoordende sprak wederom tot haar door gelykenissen, zeggende, Het Koningryk der Hemelen is gelyk een zeker Koning, die zynen zoone een bruiloft bereid hadde. En zond zyne dienstknechten uit om de genoodde ter bruiloft te roepen, en zy en wilden niet komen. Wederom zond hy andere dienstknechten uit, zeggende, zegt den genoodden, Ziet, ik hebbe myn middagmaal bereid, myn ossen, en de gemeste [beesten] zyn geslachtet, en alle dingen zyn gereed, komt tot de bruiloft. Maar zy [zulks] niet achtende zyn heenen gegaan, deze tot zynen akker, geene tot zyne koopmanschap. En de andere greepen zyne dienstknechten, [deeden] haar smaadheid aan, en doodden ze. Als nu de Koning [dat] hoorde, wierd hy toornig, en zyne krygs-heiren zendende, heeft die doodslagers vernield, en haare stad in brand gesteeken. Doe zeide hy tot zyne dienstknechten, De bruiloft is wel bereid, doch de genoodde en waaren 't niet waardig. Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zo veele als gy der zult vinden, roept ze tot de bruiloft. En dezelve dienstknechten uitgaande op de wegen, vergaderden alle die zy vonden, beide quaade en goede, en de bruiloft wierd vervuld met aanzittende [gasten.] En als de Koning ingegaan was om de aanzittende [gasten] te overzien, zag hy aldaar een mensche niet [gekleed] zynde met een bruilofts-kleed. En zeide tot hem, Vriend, hoe zyt gy hier in gekomen, geen bruilofts-kleed [aan] hebbende? En hy verstomde. Doe zeide de Koning tot de dienaars, Bindet zyne handen en voeten, neemt hem weg, en werpt [hem] uit in de buitenste duisternisse: Daar zal zyn weeninge en knersinge der tanden. Want veele zyn geroepen, maar weinige uitverkoren.