Mattheus XXI: 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32.
ALS hy in den Tempel gekomen was, quamen tot hem terwyle hy leerde, de Overpriesters en de Ouderlingen des volks, zeggende, Door wat macht doet gy deze dingen? En wie heeft u deze macht gegeeven? En Jezus antwoordende zeide tot haar, Ik zal u ook een woord vraagen, het welk indien gy my zult zeggen, zo zal ik u ook zeggen, door wat macht ik deze dingen doe. De Doop Joannes van waar was [die?] Uit den hemel of uit de menschen? En zy overleiden by haar zelven en zeiden, Indien wy zeggen, Uit den hemel, zo zal hy ons zeggen, Waarom en hebt gy hem dan niet geloofd? En indien wy zeggen, Uit de menschen, zo vreezen wy de schare: want zy houden alle Joannes voor een Propheet. En zy Jezus antwoordende zeiden, Wy en weeten het met. En hy zeide tot haar, Zo en zegge ik u ook niet, door wat macht ik dit doe. Maar wat dunkt u? Een mensche hadde twee zoonen, en gaande tot den eersten zeide, Zoone gaat heenen, werkt heden in mynen wyngaard. Doch hy antwoordde, en zeide, Ik en wil niet: en daar na berouw hebbende ging hy heenen. En gaande tot den tweeden, zeide desgelyks. En deze antwoordde, en zeide, Ik [ga] Heere, en hy en ging niet. Wie van deze twee heeft den wille des Vaders gedaan? Zy zeiden tot hem, De eerste. Jezus zeide tot haar, Voorwaar ik zegge u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koningryke Gods. Want Joannes is tot u gekomen in den weg der gerechtigheid, en gy en hebt hem niet geloofd: maar de tollenaars en hoeren hebben hem geloofd: doch gy [zulks] ziende en hebt daar na geen berouw gehad, om te gelooven.