Lukas XIX: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10.
JEZUS] ingekomen zynde, ging hy door Jericho: En ziet daar was een man met naame geheeten Zacheus, en deze was een Overste der tollenaaren, en hy was ryk: En zocht Jezus te zien wie hy was: ende en konde niet van wegen de schare, om dat hy klein van persoon was. En voor uit loopende klom hy op eenen wilden vygeboom, op dat hy hem mogte zien: want hy door dien [weg] zoude voorby gaan. En als Jezus aan die plaatse quam, opwaards ziende zag hy hem, en zeide tot hem, Zacheus haast u en komt af: want ik moet heden in uw' huis blyven. En hy haastede hem en quam af, en ontfing hem met blydschap. En alle die het zagen murmureerden, zeggende, Hy is tot eenen zondigen man in gegaan om te herbergen. En Zacheus stond en zeide tot den Heere, Ziet de helft van myne goederen, Heere, geeve ik den armen: en indien ik iemant iet door bedrog ontvreemd hebbe, dat geeve ik vier dubbeld weder. En Jezus zeide tot hem, Heden is dezen huize zaligheid geschied, nademaal ook deze een zoone Abrahams is. Want de Zoone des menschen is gekomen, om te zocken en zalig te maaken dat verlooren was.