Markus X: 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52.
Zy quamen tot Jericho: en als hy, en zyne Discipelen, en een groote schare, van Jericho, uitging, zat de zoone Timei, Bartimeus de blinde, aan den weg, bedelende. En hoorende dat het Jezus de Nazarener was, begon hy te roepen, en te zeggen, Jezus gy Zoone Davids ontfermd u myner. En veele bestraften hem, op dat hy zwygen zoude: maar hy riep zo veel te meer, Gy Zoone Davids ontfermd u myner. En Jezus [stil] staande, zeide dat men hem roepen zoude: en zy riepen den blinden, zeggende tot hem, Hebt goeden moed, staat op, hy roept u. En hy zynen mantel afgeworpen hebbende, stond op, en quam tot Jezus. En Jezus antwoordende zeide tot hem, Wat wilt gy dat ik u doen zal? en de blinde zeide tot hem, Rabboni, dat ik ziende mag worden. En Jezus zeide tot hem, Gaat heenen, uw' geloove heeft u behouden. En terstond wierd hy ziende, en volgde Jezus op den weg.