Mattheus XX: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15.
HET Koningryk der Hemelen is gelyk een heere des huis, die met den morgenstond uitging om arbeiders te huuren in zynen wyngaard. En als hy met de arbeiders eens geworden was, voor eenen penning des daags, zond hy ze heenen in zynen wyngaard. En uitgegaan zynde ontrent de derde uure, zag hy andere leedig staande op de markt. En hy zeide tot dezelve, Gaat gy ook heenen in den wyngaard: en zo wat recht is zal ik u geeven. En zy gingen. Wederom uitgegaan zynde ontrent de zesde en negende uure, deede hy desgelyks. En uitgegaan zynde ontrent de elfde uure, vond hy andere leedig staande, en zeide tot haar, Wat staat gy hier den geheelen-dag leedig? Zy zeiden tot hem, Om dat ons niemant gehuurd en heeft. Hy zeide tot haar, Gaat ook gy heenen in den wyngaard, en zo wat recht is zult gy ontfangen. Als het nu avond geworden was, zeide de heere des wyngaards tot zynen Rentmeester, Roept de arbeiders, en geeft haar den loon, beginnende van de laatste tot de eerste. En als zy quamen die ter elfder uure [gehuurd waaren,] ontfingen zy ider eenen penning. En de eerste komende meenden dat zy meer ontfangen zouden, en zy zelve ontfingen ook elk eenen penning. En [dien] ontfangen hebbende murmureerden zy tegen den heere des huis. Zeggende, Deze laatste en hebben [maar] een uure gearbeid, en gy hebt ze ons gelyk gemaakt, die wy den last des daags en de hitte gedraagen hebben. Doch hy antwoordende zeide tot eenen van haar, Vriend ik en doe u geen onrecht. En zyt gy niet met my eens geworden voor eenen penning? Neemt het uwe, en gaat heenen. Ik wil dezen laatsten ook geeven gelyk als u. Of en is 't my niet geoorlofd te doen met het myne wat ik wil? Of is uwe ooge boos, om dat ik goed ben?