Markus X: 13, 14, 15, 16.
Zy bragten kinderkens tot hem, op dat hy ze aanraaken zoude: en de Discipelen bestraften de geene, die ze tot hem bragten. Maar Jezus [dat] ziende nam het zeer qualyk, en zeide tot haar, Laat de kinderkens tot my komen, ende en verhinderd ze niet, want der zulker is het Koningryke Gods. Voorwaar zegge ik u, zo wie het Koningryke Gods niet en ontfangt gelyk een kindeken, die en zal in 't zelve geensins ingaan. En hy omving ze met zyne armen, [en] de handen op haar gelegt hebbende, zegende hy dezelve.