lukas XVI: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9.
HY zeide ook tot zyne Discipelen, Daar was een zeker ryk mensche, welke eenen Rentmeester hadde, en deze wierd by hem verklaagd, als die zyne goederen doorbragt. En hy riep hem, en zeide tot hem, Hoe hoore ik dit van u? Geeft rekenschap van uw rentmeesterschap: want gy en zult niet meer konnen rentmeester zyn. En de rentmeester zeide by hemzelven, Wat zal ik doen, dewyle myn heere dit rentmeesterschap van my neemt? Graven en kan ik niet, te bedelen schaame ik my. Ik weet wat ik doen zal, op dat, wanneer ik van het rentmeesterschap afgezet zal weezen, zy my in haare huizen ontfangen. En hy riep tot hem een iegelyk van de schuldenaars zyns heeren, en zeide tot den eersten, Hoe veel zyt gy mynen heere schuldig? En hy zeide, Honderd vaten oli. En hy zeide tot hem, Neemt uw' handschrift, en neder zittende schryft haastelyk vyftig. Daar na zei de hy tot eenen anderen, En gy, hoe veel zyt gy schuldig? En hy zeide, Honderd mudden tarwe. En hy zeide tot hem, Neemt uw handschrift, en schryft tachentig. En de heere prees den onrechtvaardigen rentmeester, om dat hy voorzichtelyk gedaan hadde: want de kinderen dezer wereld zyn voorzichtiger dan de kinderen des lichts in haaren geslachte. En ik zegge u-lieden, Maakt u zelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, op dat wanneer u ontbreeken zal, zy u mogen ontfangen in de eeuwige tabernakelen.