Lukas XIV: 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35.
VEELE scharen gingen met hem: en hy hem omkeerende zeide tot haar, Indien iemant tot my komt, en niet en haat zynen vader, en moeder, en wyf, en kinderen, en broeders, en zusters, ja ook zelfs zyn eigen leven, die en kan myn discipel niet zyn. En wie zyn kruis niet en draagt, en my na en volgd, die en kan myn discipel niet zyn. Want wie van u, willende eene toren bouwen, en zit niet eerst neder, en overreekent de kosten, of hy ook heeft het geene tot volmaakinge [noodig is?] Op dat niet misschien als hy 't fondament gelegt heeft, en niet en kan voleindigen, alle die 't zien hem beginnen te bespotten, Zeggende, Deze mensche heeft beginnen te bouwen, ende en heeft niet konnen voleindigen. Of wat Koning gaande na den kryg om tegen eenen anderen Koning te slaan, en zit niet eerst neder, en beraadslaagt, of hy machtig is met tien duizend te ontmoeten den geenen, die met twintig duizend tegen hem komt? Andersints zend hy gezanten uit terwyle de geene noch verre is, en begeerd het geene tot vrede [diend.] Alzo dan een iegelyk van u, die niet en verlaat alles wat hy heeft, die en kan myn Discipel niet zyn. Het zout is goed: maar indien het zout smaakeloos geworden is, waar mede zal het smaakelyk gemaakt worden? Het en is noch tot het land, noch tot den mesthoop bequaam: men werpt het weg. Wie ooren heeft om te hooren die hoore.