Lukas XII: 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28.
HY zeide tot haar, Ziet toe en wacht u van de gierigheid: want het en is niet in den overvloed [gelegen,] dat iemant leefd uit zyne goederen. En hy zeide tot haar een gelykenisse, en sprak, Eens ryken mensches land hadde wel gedraagen: En hy overleide by hem zelven, zeggende, Wat zal ik doen? want ik en hebbe niet waar in ik myne vruchten zal verzamelen. En hy zeide, Dit zal ik doen: ik zal myne schuuren afbreeken, en grooter bouwen, en zal aldaar verzamelen alle dit myn gewas, en deze myne goederen: En ik zal tot myne ziele zeggen, Ziele, gy hebt veele goederen, die opgelegt zyn voor veele jaaren, neemt ruste, eet, drinkt, zyt vrolyk. Maar God zeide tot hem, Gy dwaas, in dezen nacht zal men uwe ziele van u af-eissen: en het geene gy bereid hebt, wiens zal het zyn? Alzo [is 't met dien,] die hem zelven schatten vergaderd, en niet ryk en is in Gode. En hy zeide tot zyne Discipelen, Daarom zegge ik u, en zyt niet bezorgt voor uw leven, wat gy eeten zult, noch voor het lichaam, waar mede gy u kleeden zult. Het leven is meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleedinge. Aanmerkt de raven, dat zy niet en zaaijen, noch en maaijen, welke geen spys-kamer noch schuure en hebben, en God voed dezelve: hoe veel gaat gy de vogelen te boven? Wie doch van u kan met bezorgt te zyn een elle tot zyne lengte toedoen? Indien gy dan ook het minste niet en kond, wat zyt gy voor de andere dingen bezorgt? Aanmerkt de lelien, hoe zy wassen. Zy en arbeiden niet, noch en spinnen niet: en ik zegge u, Ook Salomon in alle zyne heerlykheid niet en is bekleed geweest als een van deze. Indien nu God het gras, dat heden op het veld is, en morgen in den oven geworpen word, alzo bekleed, hoe veel meer u gy klein-geloovige.