Joannes IX: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11.
VOORBY gaande, zag hy eenen mensche blind van de geboorte af: En zyne Discipelen vraagden hem, zeggende, Rabbi, wie heeft 'er gezondigd? Deze of zyne ouders, dat hy blind zoude gebooren worden? Jezus antwoordde, Noch deze en heeft gezondigd, noch zyne ouders: maar [dit is geschied] op dat de werken Gods in hem zouden geopenbaard worden. Ik moet werken de werken des geenen die my gezonden heeft, zo lange het dag is: de nacht komt, wanneer niemant werken en kan. Zo lange ik in de wereld ben, zo ben ik het licht der wereld. Dit gezegt hebbende, spoog hy op de aarde, en maakte slyk uit dat speeksel, en streek dat slyk op de oogen des blinden, En zeide tot hem, Gaat heenen, wast u in het badwater Siloam, ('t welk overgezet word Uitgezonden.) Hy dan ging heenen en wies hem, en quam ziende. De gebuuren dan, en die hem te vooren gezien hadden dat hy blind was, zeiden, Is deze niet die zat en bedelde? Andere zeiden, Hy is het: en andere, Hy is hem gelyk. Hy zeide, Ik ben 't. Zy dan zeiden tot hem, Hoe zyn u de oogen geopend? Hy antwoordde en zeide, De mensche genaamt Jezus maakte slyk en bestreek myne oogen, en zeide tot my, Gaat heenen aan 't bad-water Siloam, en wast u. En ik ging heenen, en wies my, en ik wierd ziende.