Lukas X: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12.
NA dezen stelde de Heere noch andere seventig, en zond ze heenen voor zyn aangezicht twee en twee, in een ider stad en plaatse, daar hy komen zoude. Hy zeide dan tot haar, Den oogst is wel groot, maar de arbeiders zyn weinige: daarom biddet den Heere des oogsts, dat hy arbeiders in zynen oogst uitstoote. Gaat heenen: ziet, ik zende u als lammeren in het midden der wolven. En draagt geenen buidel, noch maale, noch schoenen, ende en groet niemant op den weg. En in wat huis gy zult ingaan, zegt eerst, Vrede [zy] dezen huize. En indien aldaar een zoone des vredes is, zo zal uwen vrede op hem rusten: maar indien niet, zo zal [uwen vrede] tot u weder keeren. En blyft in dat zelve huis, eetende en drinkende het geene van haar [voorgezet word.] Want de arbeider is zyns loons waardig. En gaat niet over van het [eene huis] in [het ander] huis. En in wat stad gy zult in gaan, en zy u ontfangen, eet het geene ulieden voorgezet word. En geneest de kranke die daar in zyn, en zegt tot haar, Het Koningryke Gods is naby u gekomen. Maar in wat stad gy zult ingaan, en zy u niet ontfangen, uitgaande op haare straaten, zoo zegt, Ook het stof, dat uit uwe stad aan ons kleefd, schudden wy af op u-lieden: nochtans zo weet dit, dat het Koningryke Gods naby u gekomen is. En ik zegge u, dat het [dien van] Sodoma verdraaglyker weezen zal in dien dage, dan dezelve stad.