Christus wonderdaaden, in 't land Genezareth.
Wie in het lichaam is, bezeten met Elend,
Is 't niet van nooden, dat het hem werd aangeweezen,
Want zyn gevoelen, maakt het hem genoeg bekend,
Hy ziet maar om, en om, wie dat hem mogt geneezen.
Dat bleek, toen 't middel Gods, in 't vlees, op aarden sting,
Hoe dat d'Elend'ge van alom, quam toegeschooten,
Op dat de krankheid, door die zelve kracht verging,
En welgesteldheid in het lichaam, wierd genooten.
Al die Hem raakten, wierd geneezen van zyn quaal,
Wyl 't hoogste Temprament, volmaakt, in Hem gelegen,
Was, als een heelend Een, voor 't lydend Altemaal,
Op Lichaam, en op Ziel, den allergrootsten zegen.
Maar 't quaad der Zielen, dat noch zo veel dieper gaat,
Dat word van veelen, die het hebben, niet geweeten,
Zo dat het leven zich niet eens bemoeid om Raad,
Maar laat de kanker uit de Hel, het Hert door eeten.
Doch die het ziet en voeld, en zich Elendig kend,
Moet zich bemoeijen, om hem zelven op te maaken,
Op dat hy 't herte, heel, en al tot Jezus wend,
Om met de handen van den Geest hem aan te raaken.
Wie kan Hem raaken, die niet op der Aarden is?
Daar legt niet in de weeg, als 't Eigenwillig leven,
Wie dat ter zyden schuift, tast met de ziel niet mis,
Maar 't aangeraakte Goed zal hem gezondheid geeven.
Gezondheid, aan de Ziel! waar is een grooter goed!
Kom dan, gy Kreupele, en, gy Lamme, en gy Blinden,
Gy, Dooven, Stommen, en Melaatsen van Gemoed,
Zo gy geneezing zoekt, zy is by God te vinden.
| |
Markus VI: 53, 54, 55, 56.
Als zy over gevaaren waaren, quamen zy in het land Genezareth, en havenden aldaar. En als zy uit het schip gegaan waaren, terstond wierden zy hem kennende. [En] het geheel omliggende land doorloopende, begonden zy op beddekens, de geene die qualyk gestelt waaren, om te draagen, ter plaatsen daar zy hoorden dat hy was. En zo waar hy quam in vlekken of steden, of dorpen, daar leiden zy de kranke op de markten, en baden hem, dat zy maar den zoom zyns kleeds aanraaken mogten. En zo veele als 'er hem aanraakten wierden gezond.
| |