Markus VI: 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29.
HERODES [eenige] uitgezonden hebbende, hadde Joannes gevangen genomen, en hem in de gevangenisse gebonden, uit oorzaake van Herodias de huisvrouwe zyns broeders Philippi, om dat hy haar getrouwd hadde. Want Joannes zeide tot Herodes, Het en is niet geoorlofd de huisvrouwe uwes broeders te hebben. En Herodias leide op hem toe, en wilde hem dooden, ende en konde niet. Want Herodes vreesde Joannes, weetende dat hy een rechtvaardig en heilig man was, en hield hem in waarde: en als hy hem hoorde deede hy veele dingen, en hoorde hem gaarne. En als'er een wel gelegen dag gekomen was, doe Herodes op den dag zyner geboorte een maaltyd aanrichtede voor zyne Groote, ende de Overste over duizend, en de voornaamste van Galilea: En als de dochter van dezelve Herodias inquam, en danste, en Herodes en den geenen die mede aanzaten behaagde, zo zeide de Koning tot het dochterken, Eist van my wat gy ook wilt, en ik zal 't u geeven. En hy zwoer haar, Zo wat gy van my zult eissen zal ik u geeven, [ook] tot de helft myns Koningryks En zy uitgegaan zynde zeide tot haare moeder, Wat zal ik eissen? en die zeide, Het hoofd Joannes des Doopers. En zy terstond met haaste ingaande tot den Koning, heeft 'et ge-eist, zeggende, Ik wil dat gy my nu terstond in een schotel geeft het hoofd Joannes des Doopers. En de Koning zeer bedroefd geworden zynde [nochtans] om de eeden, en de geene die mede aanzaten, en wilde hy haar [het zelve] niet af slaan. En de Koning zond terstond eenen scherprechter, en gebood zyn hoofd daar te brengen. Deze nu ging heenen, en onthoofde hem in de gevangenisse. En bragt zyn hoofd in een schotel, en gaf het zelve het dochterken, en het dochterken gaf het zelve haare moeder. En als zyne Discipelen [dit] hoorden, gingen zy en namen zyn dood lighaam weg, en leiden dat in een graf.