Mattheus X: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10.
ZYNE twaalf Discipelen tot hem geroepen hebbende, heeft haar macht gegeeven over de onreine geesten, om dezelve uit te werpen, en om alle ziekte en quaale te geneezen. De naamen nu der twaalf Apostelen zyn deze: De eerste, Simon gezegd Petrus, en Andreas zyn broeder: Jakobus de [zoon van] Zebedeus, en Joannes zyn broeder. Philippus en Bartholomeus: Thomas en Mattheus de tollenaar: Jakobus de [zoon van] Alpheus, en Lebbeus toegenaamt Thaddeus. Simon Kananites, en Judas Iskariot, die hem ook verraaden heeft. Deze twaalve heeft Jezus uitgezonden, en haar bevel gegeeven, zeggende, Gy en zult niet heenen gaan op den weg der Heidenen, noch gy en zult niet in gaan in [eenige] stad der Samaritaanen. Maar gaat veel meer heenen tot de verloorene schaapen des huis Ifraëls. En heenen gaande predikt, zeggende, Het Koningryk der Hemelen is naby gekomen. Geneest de kranke, reinigd de melaatse, wekt de dooden op, werpt de Duivelen uit. Gy hebt het om niet ontfangen, geeft het om niet. En verkrygt u noch goud, noch zilver, noch koper-[geld] in uwe gordels. Noch maale tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf. Want de arbeider is zyn voedsel waardig.