De mosjes, werden van Jezus by gebragt.
Heeft d'Allerhoogste dan, de Mosjes niet vergeeten,
Die Hem niet kennen, noch van zyne Naam niet weeten;
Hoe zouw zyn liefde dan vergeeten, d'Arme Ziel,
Die zich aan Hem, als 't Kind, aan zyne Moeder hiel?
Met hertelyke zucht, en uitgestrekt verlangen,
Om zyne goede Gunst, tot Zaligheid t'ontfangen!
Hy, die d'Oprechtheid van 't verbrooken herte weet,
En onder duizenden, den Eenen niet vergeet;
En aan den Eenen, niet bepaald is, of gebonde,
Dat Hy dieswegen, niet by allen weezen konde.
De haaren van het hoofd, zyn altemaal geteld;
Want niet een Grasjen op het breede en lange veld,
Kon wassen, zonder Hem, Hy moet het al beweegen,
Die d'Oorzaak is, van Al, dat wezen heeft gekreegen,
En noch in wezen komt, het zy, of klein of groot,
Als zyne hand niet wrocht, zo was het alles dood.
Dies mogen wy voor vast, op zyne hulp betrouwen,
Wat Hy aan ons beloofd, dat zal hy ons ook houwen,
't Is zyn Behaagen dat Hy 't mensch'lyk leven geeft,
De goede Nutbaarheid, waar door men zalig leefd.
ô Jezus! Goede Heer versterk ons dit Geloove,
Zo houden wy het hoofd in 't diepe water boven,
Dat ons met lyd en stryd, tot aan de mond omringt,
Op dat het leven in den twyfel niet verdrinkt.
| |
Mattheus X: 28, 29, 30, 31.
VREEST u niet voor de geene die 't lichaam dooden, en de ziele niet en konnen dooden: Maar vreest veel meer hem, die beide ziel en lichaam kan verderven in de helle. En worden niet twee moskens om een penningsken verkocht? En niet een van dezen en zal op de aarde vallen, zonder uwen Vader. En ook uwe hairen des hoofds zyn alle geteld. En vreest dan niet, gy gaat veele moskens te boven.
| |
Lukas XII: 4, 5, 6, 7, 8, 9.
Ik zegge u mynen vrienden, En vreest u niet voor de geene die het lichaam dooden, en daar na niet meer en konnen doen. Maar ik zal u toonen wien gy vreezen zult: Vreest dien, die na dat hy gedood heeft, [ook] macht heeft in de helle te werpen: ja ik zegge u, vreest dien. En worden niet vyf moskens verkocht voor twee penningskens? en niet een van die en is voor God vergeeten. Ja ook de hairen uwes hoofds zyn alle geteld. En vreest dan niet: gy gaat veele moskens te boven. En ik zegge u, een igelyk die my belyden zal voor de menschen, dien zal ook de Zoone des menschen belyden voor de Engelen Gods. Maar wie my verloochenen zal voor de menschen, die zal verloochend worden voor de Engelen Gods. |
|