Mattheus XIII: 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53.
WEDEROM is het Koningryk der Hemelen gelyk een net geworpen in de Zee, en dat allerlei soorten [van vissen] te zaamen brengt: Het welke wanneer het vol geworden is, [de vissers] aan den oever optrekken, en neder zittende leezen het goede uit in haare vaten, maar het quaade werpen zy weg. Alzo zal het in de voleindinge der eeuwen weezen: de Engelen zullen uitgaan, en de booze uit het midden der rechtvaardige afscheiden: En zullen dezelve in den vuurigen oven werpen: daar zal zyn weeninge en knersinge der tanden. En Jezus zeide tot haar, Hebt gy dit alles verstaan? Zy zeiden tot hem, Ja Heere. En hy zeide tot haar: Daarom een iegelyk Schriftgeleerde in het Koningryk der Hemelen onderwezen, is gelyk een heere des huis, die uit zynen schat nieuwe en oude dingen voortbrengt. En het is geschied als Jezus deze gelykenissen ge-eindigd hadde, vertrok hy van daar.