De gelykenis, van het zuurdeegsem.
Ach! dat het Ryke Gods, van 't Eeuwig Zalig Duure,
Ons lichaam, Ziel en Geest, doch heel en al doorzuure,
Op dat wy werden (door des Vaders hand gekneed,)
Tot een geheiligd brood, dat Jezus gaaren eet!
Hy, die zyn zelven, ons, tot spyze heeft gegeeven,
Het waare Hemels brood, om Eeuwig door te leeven!
Waar is een Wezen dat zo laag en klein begind,
En Eind'ling alles met zyn Grootheid overwind,
Als 't Koningryke Gods, ver boven alle zinnen,
Wie zich daar meê doorkneed, zal 't alles overwinnen.
Het Ryk des Werelds, is met zyn beginsel veel,
Maar werd verminderd, tot op 't allerkleinste Deel,
Ja, eind'ling heel en al tot as en niet met alle,
Wie dan de Wysheid zoekt, laat deze Wereld valle,
En tast, na 't Heilige, en het Hemels Koningryk,
Want zyne waarden is geen eenig ding gelyk.
Ach! dat 'er iemant is, die deze winst laat sleuren,
Daar 't hem zo Gunstig, uit Genade mag gebeuren,
Dat hy ze in zyne Ziel (dat toebereide Deeg,)
Tot een Vergrooting van het duizendvoudig kreeg!
ô Jezus! Koning, van het Ryk der Zaligheden,
Wild doch ons Herte, met dat Heiligdom doorkneeden,
Op dat wy Erven van uw's Vaders Goed'ren zyn,
In zulk een Groot bezit, uit zulk een laagen klein.
| |
Mattheus XIII: 33, 34, 35.
EEN andere gelykenisse sprak hy tot haar, [zeggende,] Het Koningryk der Hemelen is gelyk een zuurdeegsem, welke een vrouwe nam en verbergde in drie maaten meels, tot dat het geheel gezuurd was. Alle deze dingen heeft Jezus tot de scharen gesproken door gelykenissen: en zonder gelykenisse en sprak hy tot haar niet. Op dat vervuld zoude worden, dat gesproken is door den Propheet, zeggende, Ik zal mynen mond op doen door gelykenissen: Ik zal voortbrengen dingen die verborgen waaren van de grondlegginge der wereld.
| |
2 Petrus I: 2, 3, 4.
Genade en vrede zy u vermenigvuldigd door de kennisse Gods, en Jezus onzes Heeren: Gelyk ons zyne Goddelyke kracht alles wat tot het leven, en de Godzaligheid [behoord] geschonken heeft, door de kennisse des geenen die ons geroepen heeft tot heerlykheid en deugd: Door welke ons de grootste en dierbaare beloften geschonken zyn, op dat gy door dezelve der Godlyke natuure deelachtig zoud worden, na dat gy ontvlooden zyt het verderf dat in de wereld is door de begeerlykheid. |
|