De gelykenis van hetmostaart zaad.
Hoe klein van aanzien is het vroom Godvruchtig leven,
Gelyk een Zaadje van het Godlyk Koningryk!
Hoe breed, en wyd, en groot, hoe schoon en hoog verheven,
Verbreid zich zyn Gewas, by geenig Ding gelyk!
Het zal dan wyslyk zyn, dat wy dat klein beminnen,
En werpen in den grond, van onzer Zielen Hof,
Om 't wonderbaarlyk Groot, der Zaligheid te winnen,
Waar by dat alle groot, vernietigd werd tot stof.
Wat Groot van Aanzien is, in d'uiterlyke oogen,
En 't Wereldlyke hert meer als het Klein behaagd,
Daar staat men Eindeling, maar leelyk meê bedroogen,
Om dat het zich daar na, tot aan de grond verlaagd.
Wat klein van buiten is, en binnen groot van krachten,
Laat voor het kundig Hert, door vast Geloof en Hoop,
Een uitgebreid Gewas, met stam en tak verwachten,
Waar by een grooter zaad, maar langs de aarde kroop.
Hoe klein was Jezus, in de Stal en Kreb, van buiten!
Maar 't Woord des Vaders, dat zyn Hert en leven waar
Kon d'eind'looze Eeuwigheid, begrypen noch omsluiten,
't Geheimenis, is meer, als 't zienlyk Openbaar:
Hoewel 't Geheimenis niet Eeuwig schuil zal blyven,
Want in den Hemel zal dat geen Geheim'nis zyn,
Het geen, de wasdom, uit het kleine zaad zal dryven,
Maar klaar, en openbaar, in held're oogenschyn.
| |
Mattheus XIII: 31, 32.
EEN ander gelykenisse heeft hy haar voorgesteld, zeggende, Het Koningryk der Hemelen is gelyk het Mostaart-zaad, 't welk een mensche heeft genomen, en in zynen akker gezaaid. Het welke wel het minste is onder alle de zaaden: maar wanneer het opgewassen is, dan is 't het meeste van de moeskruiden: en het word een boom, alzo dat de vogelen des Hemels komen, en nestelen in zyne takken.
| |
Markus IV: 30, 31, 32, 33, 34
Hy zeide, Waar by zullen wy het Koningryk Gods vergelyken? of met wat gelykenisse zullen wy 't zelve gelyken? [Namelyk] by een mostaart-zaad, het welke, wanneer het in de aarde gezaaid word, het minste is van alle de zaaden die op der aarden [zyn.] En wanneer 't gezaaid is, gaat het op en word het meeste van alle de moeskruiden, en maakt groote takken, alzo dat de vogelen des Hemels onder zyne schaduwe konnen nestelen. En door zulke gelykenissen veele, sprak hy haar het woord, na dat zy het hooren konden. En zonder gelykenisse en sprak hy haar niet: maar hy verklaarde alles zynen Discipelen in het bezonder.
| |