Joannes V: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9.
NA dezen was een Feest der Jooden, en Jezus ging op na Jeruzalem. En daar is te Jeruzalem aan de Schaaps-[poorte] een bad-water het welk in het Hebreeuws toegenaamt word Bethesda, hebbende vyf zaalen. In dezelve lag een groote menigte van kranke, blinde, kreupele, verdorde, wachtende op de roeringe des waters. Want een Engel daalde neder op zekeren tyd in dat badwater, en beroerde het water: die dan eerst daar in quam na de beroeringe van het water, die wierd gezond, van wat ziekte hy ook bevangen was. En aldaar was een zeker mensche die acht en dertig jaaren krank gelegen hadde. Jezus ziende dezen liggen, en weetende dat hy nu langen tyd gelegen hadde, zeide tot hem, Wild gy gezond worden? De kranke antwoordde hem, Heere, ik en hebbe niet een mensche om my te werpen in het bad-water, wanneer het water beroerd word: en terwyle ik kome, zo daald een ander voor my neder. Jezus zeide tot hem, Staat op, neemd uw' beddeken op, en wandeld. En terstond wierd de mensche gezond, en nam zyn beddeken op, en wandelde. En 't was Sabbath op den zelven dag.