Markus I: 40, 41, 42, 43, 44, 45.
Tot hem quam een melaatse, biddende hem, en vallende voor hem op de kniën, en tot hem zeggende, Indien gy wild, gy kond my reinigen. En Jezus met barmhertigheid innerlyk beweegd zynde, strekte de hand uit, en raakte hem aan, en zeide tot hem, Ik wil, word gereinigd. En als hy [dit] gezegd hadde, ging de melaatsheid terstond van hem, en hy wierd gereinigd. En als hy hem strengelyk verbooden hadde, deede hy hem terstond van hem gaan. En zeide tot hem, Ziet, dat gy niemant iet en zegget: maar gaat heenen en vertoond u zelven den Priester, en offerd voor uwe reiniginge het geene Mozes geboden heeft, haar tot een getuigenisse. Maar hy uitgegaan zynde begon veele dingen te verkondigen, en dat woord te verbreiden: alzo dat hy niet meer en konde openbaarlyk in de stad komen, maar was buiten in de woeste plaatsen, en zy quamen tot hem van alle kanten.