Lukas IV: 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22.
En hy quam tot Nazareth, daar hy opgevoed was, en ging, na zyne gewoonte, op den dag des Sabbaths in de Synagoge: en stond op om te leezen. En hem wierd gegeeven het boek des Propheeten Ezaias, en als hy het boek open gedaan hadde vond hy de plaatse daar geschreeven was, De Geest des Heeren [is] op my, daarom heeft hy my gezalfd: hy heeft my gezonden om den armen het Euangelium te verkondigen, om te geneezen die gebrooken van zyn herten, Om den gevangenen te prediken loslaatinge, en den blinden het gezichte, om de verslagene heenen te zenden in vryheid: om te prediken het aangenaam jaar des Heeren. En als hy het boek toegedaan, en den dienaar weder gegeeven hadde, zat hy neder: en de oogen van allen in de Synagoge waaren op hem geslaagen. En hy begon tot haar te zeggen, Heden is deze Schrift in uwe ooren vervuld. En zy gaven hem alle getuigenisse, en verwonderden haar over de aangenaame woorden, die uit zynen mond voort quamen: en zeiden, Is deze niet de zoone Jozephs?