Joannes III: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12.
DAAR was een mensche uit de Pharizeen, wiens naame was Nikodemus, een Overste der Jooden: Deze quam des nachts tot Jezus, en zeide tot hem, Rabbi, wy weeten dat gy zyt een Leeraar van God gekomen: want niemant en kan deze teekenen doen die gy doet, zo God met hem niet en is. Jezus antwoordde en zeide tot hem, Voorwaar, voorwaar, zegge ik u, Ten zy dat iemant wederom gebooren worde, hy en kan het Koningryke Gods niet zien. Nikodemus zeide tot hem, Hoe kan een mensche gebooren worden [nu] oud zynde? Kan hy ook andermaal in zyns moeders buik ingaan, en gebooren worden? Jezus antwoordde, Voorwaar, voorwaar, zegge ik u, Zo iemant niet gebooren en word uit water en Geest, hy en kan in het Koningryke Gods niet ingaan. Het geene uit het vlees gebooren is, [dat] is vlees: en het geene uit den Geest gebooren is, [dat] is geest. En verwonderd u niet dat ik u gezegt hebbe, Gy-lieden moet wederom gebooren worden. De wind blaast waar heenen hy wil, en gy hoord zyn geluid maar gy en weet niet van waar hy komt, en waar hy heenen gaat: alzo is een iegelyk die uit den geest gebooren is. Nikodemus antwoordde en zeide tot hem, Hoe konnen deze dingen geschieden? Jezus antwoordde en zeide tot hem, Zyt gy een Leeraar Israëls, ende en weet gy deze dingen niet? Voorwaar, voorwaar, zegge ik u, Wy spreeken dat wy weeten, en getuigen dat wy gezien hebben, engy-lieden en neemd onze getuigenisse niet aan. Indien ik u-lieden de aardse dingen gezegt hebbe, en gy niet en geloofd, hoe zult gy gelooven, indien ik u-lieden de Hemelse zoude zeggen?