Mattheus II: 1, 2, 3, 4, 5, 6.
DOE nu Jezus gebooren was te Bethlehem, [gelegen] in Judea, in de dagen des Konings Herodes, ziet, [eenige] Wyze van Oosten zyn tot Jeruzalem aangekomen, Zeggende, Waar is de geboorene Koning der Jooden? Want wy hebben gezien zyne Sterre in het Oosten, en zyn gekomen om hem te aanbidden. De Koning Herodes nu [dit] gehoord hebbende, wierd ontroerd, en geheel Jeruzalem met hem. En by een vergaderd hebbende alle de Overpriesters en Schriftgeleerde des volks, vraagde van hen, waar de Christus zoude gebooren worden. En zy zeiden tot hem, Te Bethlehem in Judea [gelegen.] Want alzo is geschreven door den Propheet, En gy Bethlehem [gy] land Juda, en zyt geensins de minste onder de Vorsten Juda, want uit u zal de Leidsman voort komen, die myn volk Israël weiden zal.