2. Machabeen III: 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29.
HELIODORUS zocht te volbrengen het geene beslooten was: en als hy nu aldaar by de schat-kiste met de Hellebardiers tegenwoordig was, Zo heeft de Prinse der geeslen en aller macht, een groote openbaaringe gedaan: zo dat alle die haar verstout hadden daar t'zaamen te komen, door de kracht Gods verslaagen zynde, in bezwykinge en vreeze vielen. Want van haar wierd een paard gezien, met een zeer schoon deksel versierd, daar op een zat die schrikkelyk was, 't welk sterk rennende zyne voorste voeten op Heliodorus geworpen heeft: en die daar op zat scheen een gouden harnas aan te hebben. En daar verscheenen voor hem noch twee andere jongelingen, uitneemende in sterkte, en zeer schoon in heerlykheid, en sierlyk in kleedinge: dewelke ook staande elk aan een van zyne zyden, hem zonder ophouden geeselden, hem veele slagen geevende. En als hy haastelyk ter aarde viel, en met groote duisternisse bevangen was, zo namen zy hem t'zaamen op, en zetteden hem in eenen draagstoel: En hem, die zo terstond met veel toeloops en alle de Hellebardiers in de voorzeide schatkamer was ingegaan, droegen zy weg, alzo gesteld dat hy met de wapenen niet en konde geholpen worden, en openbaarlyk de heerschappye Gods bekende. En hy lag daar, door de Godlyke kracht, zonder spraake, en versteeken van alle hoope en behoudenisse.