Jobs herstelde staat.
Als 't Eind gekomen is, van lyden, en van stryden,
Dan komt de Rykdom, en de Eer, van alle zyden:
Zo, als met Job wel eer, ook noch in dezen Tyd,
Zo met een Ider, in de zalige Eeuwigheid;
Daar hem de Eng'len Gods, met vriend'lykheid ontmoeten,
En hem de Zaal'gen Gods, vereeren, en begroeten.
In welken Welstand, (die de zegen Gods Hem geeft,)
Hy niet, maar honderd jaar en veertig, vreedzaam leefd;
Maar Eeuwig, zonder Eind, en zonder eenig quellen,
Wyl alle haat en quaad gebannen zyn ter Hellen;
En nooit de vrienden Gods, (daar zyne gunst op roemd,)
Meer kan beroeren; Want die zyn te diep verdoemd:
En zy zyn boven haar, te hoog by God verheven,
Op dat zy Eeuwig, van malkaâr gescheiden bleeven.
De Zee, scheid, land van land; noch komt 'er Scheepvaard aan;
Maar, deze groote Kloof, laat niemant overgaan.
Hier heeft het God gehengd, als waaren zy Gebuuren,
Op dat de Booze 't roest, van 't Goede af zouw schuuren,
En 't blinkend wezen van Gods Beeld te voorschyn quam,
Zo dat den Hemel, vrucht, van 't quaad der Hellen nam.
Want al wat was, en is, en komt, moet Gode dienen,
De Bloem kan kleur en geur, uit mest en stank, ontlienen.
Wat zich niet voegd en schikt, na Gods Gebod en Raad,
Werd Hem een Geesel, daar hy 't lieve kind meê slaat,
Op dat het uit gevaar, in welstand wierd gedreeven,
En deze roede op 't laatst, tot spyze aan 't vuur gegeeven.
| |
Job XLII: 9, 10, 11, 12, 13.
DOE gingen Eliphaz de Temaniter, en Bildad de Suhiter, [en] Zophar de Namathiter heenen, en deeden gelyk als de HEERE tot hen gesprooken hadde: en de HEERE nam het aangezichte Jobs aan. En de HEERE wendde de gevangenisse Jobs, doe hy gebeden hadde voor zyne vrienden: en de HEERE vermeerderde al 't geene Job gehad hadde, tot dubbel zo veel. Ook quamen tot hem alle zyne broeders, en alle zyne zusters, en alle die hem te vooren gekend hadden, en aten brood met hem in zynen huize, en beklaagden hem, en vertroosteden hem over al het quaad, dat de HEERE over hem gebragt hadde: en zy gaven hem een igelyk een stuk gelds, een igelyk ook een gouden voorhoofd-siersel. En de HEERE zegende Jobs laatste meer dan zyn eerste: want hy hadde veertien duizend schaapen, en zes duizend kemelen, en duizend juk-runderen, en duizend ezelinnen. Daar toe hadde hy zeven zoonen, en drie dochteren.
| |
Jakobus V: 10, 11.
Myne broeders, neemt tot een exempel des lydens en der langmoedigheid, de Propheeten, die [in] den naame des Heeren gesprooken hebben. Ziet, wy houden ze gelukzalig die verdraagen. Gy hebt de verdraagzaamheid Jobs gehoord, en gy hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heere zeer barmhertig is en een ontfermer. |
|