Aanhangsel: Kapittel XIV: 1, 2, 3, 4, 5.
En de Koninginne Esther nam ook haaren toevlugt tot den Heere, met doodsstryd bevangen zynde. En leide haare heerlyke kleederen af, en toog kleederen der benauwtheid en des treurens aan, en in plaatse van prachtige en welriekende zalven, vervulde zy haar hoofd met assen en vuiligheid, en vernederde haar lichaam zeer: en alle plaatsen daar zy te vooren versiert en vrolyk was geweest, vervulde zy met haar uitgeplukt hair. En zy bad den Heere den God Israëls, en zeide, Heere, gy zyt alleen onze Koning: helpt my die nu alleen ben, en geenen Helper en hebbe dan u, en myn gevaar is voor de hand. Ik hebbe van myne jeugd af gehoord in myne vaderlyke stamme, dat gy Israël uit alle de volkeren, en onze Vaderen uit alle haare Voorzaaten hebt aangenoomen tot een eeuwig erfdeel: en hebt haar gehouden al het geene gy haar gesprooken hebt.