(Daniels Antwoord) Vers 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28.
En gy Belzazar zyn zoone, en hebt u herte niet vernederd, alhoewel gy dit alles wel geweeten hebt: Maar gy hebt u verheven tegen den Heere des hemels, en men heeft de vaten zynes huis voor u gebragt, en gy, en uwe geweldige, uwe wyven, en uwe by-wyven, hebben wyn uit dezelve gedronken, en de goden van zilver, en goud, koper, yzer, hout, en steen, die niet en zien noch hooren, noch weeten, hebt gy gepreezen: maar dien God, in wiens hand uwen adem is, en by wien alle uwe paden zyn, en hebt gy niet verheerlykt: Doe is dàt deel der hand van hem gezonden, en deze schrift getekend geworden. Dit nu is de schrift, die daar getekent is, MENE, MENE, TEKEL, UPHARSIN. Dit is de uitlegginge dezer woorden, MENE; God heeft u Koningryke getelt, en hy heeft 'et voleindet. TEKEL, Gy zyt in weegschaalen gewoogen, en gy zyt te licht gevonden. PERES, U Koningryke is verdeeld, en het is den Meden en den Persen gegeeven.