Zacharias gesteenigd.
Gelyk als 't Eeuwig Licht, en d'Eeuwige Duisternis,
Malkander Ruglings staan, en eene scheiding is;
Zo is den Vroomen, en den Goddelooze, op aarden,
Als kind'ren, die het Licht, en Duisternisse baarden.
Wanneer de Goede, op het Quaade Herte slaat,
(Tot zyn verbeet'ring,) ontstaat'er vuur van haat.
De Hel mag 't straaltje, van het Hemelryk niet lyde,
In zyn vertwyfeld hol, maar schuifd het aan een zyde.
Den vroomen is op Aarde, als eenen vreemdeling,
Die tot belaching, door het Ryk des werelds ging.
Gelyk des Heeren mond, de quaaden heeft verweeten,
Het bloedvergieten, van de Heilige Propheeten:
Hy, die de Waarheid, en de Wysheid zelver was,
Op dat de wereld, door zyn komst, van leed genas;
De volle Zon, van al de voor gekomen straalen,
Maar ook in Dood, en Graf, en Hel, moest nederdaalen:
Dien 't Ryk der Duisternis, (in boosheid toegerust,)
Graag vast gehouden had, en graag had uitgeblust.
Maar deze ging weêr op, om Eeuwig klaar te schynen,
Waar voor de Duisternis, met schanden moest verdwynen.
En alle straaltjes, die van Hem gebooren zyn,
Zyn ledemaaten, van die Eeuw'ge Zonneschyn;
Schoon dat zy van de wolk der boozen, overtoogen,
Schuil gingen, voor een tyd, in d'uiterlyke oogen.
Maar al wat glinsterd, uit Hoogmoedig Tooren-vuur,
En 't Liefden licht veracht, betaald zyn vryheid duur,
Als 't bloed der Heil'gen werd ge-eist van zyne handen,
Die 't goed, dat God hem zond, uit zyn gemoed verbanden.
Een ider zie dan toe, dat hy, in maat en graad,
Zich ook niet schuldig maak, aan zulk een snooden daad.
| |
2 Kronyken XXIV: 20, 21, 22.
DE Geest Gods toog Zacharia den zoone van Jojada den Priester aan, die boven het volk stond, en hy zeide tot hen: Zo zeid God; Waarom overtreedet gy de geboden des HEEREN? daarom en zult gy niet voorspoedig zyn; dewyle gy den HEERE verlaaten hebt, zo zal hy u verlaaten. En zy maakten eene verbintenisse tegens hem, en steenigden hem met steenen door het gebod des Konings, in 't Voorhof van het Huis des HEEREN. Zo en gedacht de Koning Joas niet der weldaadigheid, die zyn vader Jojada aan hem gedaan hadde, maar doodde zynen zoone: dewelke, als hy sterf, zeide; De HEERE zal het zien, en zoeken.
| |
Mattheus XXIII: 34, 35, 36.
Daarom ziet ik zende tot u Propheeten, en Wyze, en Schriftgeleerde, en uit den zelven zult gy [zommige] dooden en kruisigen, en [zommige] uit den zelven zult gy geesselen in uwe Synagogen, en zult ze vervolgen van stad tot stad. Op dat op u kome alle het rechtvaardige bloed, dat vergooten is op der aarden, van het bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op het bloed Zacharie des zoons Barachie, welken gy gedood hebt tussen den Tempel en den Altaar. Voorwaar zegge ik u, alle deze dingen zullen komen over dit geslachte. |
|