2 Koningen II: 19, 20, 21, 22.
DE mannen der stad zeiden tot Eliza: Ziet doch, de wooninge dezer stad is goed, gelyk als myn heere ziet, maar het water is quaad, en het land onvruchtbaar. En hy zeide; Brenget my eene nieuwe schaale, en legget daar zout in: en zy bragten ze tot hem. Doe ging hy uit tot de water-welle, en wierp het zout daar in: en zeide; Zo zeid de HEERE; Ik hebbe dit water gezond gemaakt, daar en zal geen dood, nochte onvruchtbaarheid meer van worden. Alzo werd dat water gezond, tot op dezen dag: na het woord van Eliza, dat hy gesprooken hadde.