Elias hemelvaard.
Schoon 't pad van alle vlees, van ons moet zyn betreeden,
En wy de Poort des Doods, ook niet voorby en gaan,
Gelyk Elias, en voor heenen, Henoch deeden,
En niemant anders van de Heil'gen heeft gedaan:
Zo spooren wy doch na, waar dat de oprechte vroomen,
(Die door gehoorzaamheid, met Gode zyn bevrind,)
Uit alle lyd, en stryd, behouden zyn gekomen,
Wanneer men haar niet meer, op dezer Aarden vind.
Schoon elk, en ider een, den weg moet gaan van allen,
En 't lichaam laaten, hier beneden, op der Aard,
Zo is den mantel haar, alleenig maar ontvallen,
(Gelyk een boven-kleed,) in haaren Hemelvaard.
Gelyk de wyste mond, ons duid'lyk steld te vooren,
Waar Laaz'rus ziele bleef, na 't doorgaan van de Dood,
Toen hy de Beed'laars Rok, des Lichaams had verlooren,
Hoe hy gebragt wierd, in het Heil van Abra'ms schoot.
Mag ons de Wagen, van Elias, dan niet beuren,
Maar dat wy moeten gaan, na de algemeene trein,
Van ouds, tot heden toe, laat ons daarom niet treuren,
Want, zulk een Dood, in God, zal ons geen sterven zyn.
De mantel van het vlees, waar uit men werd ontwonden,
Word van de Heil'ge Ziel, in d'allerjongsten Dag,
(Gezuiverd, en verklaard,) voor Eeuwig weêr gevonden,
Veel schoonder, als een Oog, hem ooit op aarden zag.
| |
2 Koningen II: 9, 10, 11, 12, 13.
HET geschiedde nu, als zy overgekomen waaren, dat Elias zeide tot Eliza: Begeerd wat ik u doen zal, eer ik van by u weg genomen worde: en Eliza zeide: Dat doch twee deelen van uwen geest op my zyn. En hy zeide; Gy hebt eene harde zaake begeerd: Indien gy my zult zien als ik van by u weg genomen worde, het zal u alzo geschieden: doch zo niet, 't en zal niet geschieden. En 't gebeurde, als zy voort gingen, gaande en spreekende, ziet, zo was 'er een vuurige wagen met vuurige paarden, die tussen hen beiden scheidinge maakten: alzo voer Elias met een onweder ten Hemel. En Eliza zag het, en hy riep: Myn vader, myn vader, wagen Israëls, en zyne ruiteren; en hy en zag hem niet meer: en hy vattede zyne kleederen, en scheurdeze in twee stukken. Hy hief ook Elias mantel op, die van hem afgevallen was; en keerde weder, en stond aan den oever der Jordaane.
| |