Achabs dood.
Al die de Waarheid, uit zyn herte, zet gevangen,
En gaat, na Leugens-raad, zyn eigen quaade gangen,
Die ryd zyn ongeluk, moedwillig, in 't gemoed,
En krygt een pyl in 't hert, die hem de dood aandoet.
Al was hy wel bedekt, na idele gedachten,
Met alle vastigheid, om zich voor schaâ te wachten,
Gelyk een harnas, wel geklonken, en gesmeed,
Van werelds goed, en moed, een tegenweer van leed:
Dat alles, kan hem niet, voor 't ongeluk behoeden,
Hy werd getroffen, daar zyn gissing 't niet vermoeden:
Juist, tussen het pantsier, en zyne gespen in,
De t'zaamen binding, van de vleeselyke zin.
Wie dan geen Achab, tot zyn eigen quaad wil weezen,
Schaf alle Raadslui af, die zyn behaagen preezen,
Na zyn bevatte, en zyn zelf gesmeede zin,
Maar laat de Waarheid, tot de Poort des Herten in.
God zend geen Booden, tot ons vlees'lyk welbehaagen,
Maar zulke, die zyn wil, ons komen voor te draagen:
Die and'ren, alle, hoe zy hieten, zyn verdacht,
En van het wyze hert, verschooven, en veracht.
Schoon dat het niet en smaakt, na vleeselyke lusten,
Hy laat het op de Zuil, van beter uitslag rusten,
Eer dat hy bouwden, op het tydelyk vermaak,
Wyl dat moet vallen, met een schrikkelyk gekraak.
Die niet wil volgen, na het Heilig Woord des Heeren,
Kan niet met vrede, van zyn uittogt weder keeren.
| |
1 Koningen XXII: 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38.
DE Koning nu van Syrien hadde geboden de Overste der wagenen, welker hy twee-endertig hadde, zeggende; Gy en zult noch kleinen, noch grooten bestryden, maar den Koning Israëls alleen. Het geschiedde dan, als de Overste der wagenen Jozaphat zagen, dat zy zeiden; Gewisselyk, die is de Koning Israels: en zy keerden zich na hem, om te stryden: maar Jozaphat riep uit. En 't geschiedde, als de Overste der wagenen zagen, dat hy de Koning Israëls niet en was, dat ze zich van achter hem afkeerden. Doe spande een man den booge in zyne eenvoudigheid, en schoot den Koning Israëls tussen de gespen, en tussen het pantsier: doe zeide hy tot zynen voerman; Keerd uwe hand, en voerd my uit het leger; want ik ben zeer verwond. Én de stryd nam op den zelven dag toe, en de Koning werd met den wagen staande gehouden tegen over de Syriers: maar hy sterf des avonds, en het bloed der wonde vloeide in den bak des wagens. En daar ging eene uitroepinge door het heirleger, als de Zonne onder ging, zeggende: Een ider [keere] na zyne stad, en een ider na zyn land. Alzo sterf de Koning, en werd na Samaria gebragt: en zy begroeven den Koning te Samaria. Als men nu den wagen in den vyver van Samaria spoelde, lekten de honden zyn bloed, daar de hoeren wiessen; na het woord des HEEREN dat hy gesprooken hadde. |
|