1 Koningen XVII: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7.
ELIAS de Tisbiter van den inwoonderen Gileads, zeide tot Achab: [Zo waarachtig als] de HEERE de God Israëls leefd, voor wiens aangezicht ik sta; indien deze jaaren dauw, ofte regen zyn zal, 't en zy dan na myn woord. Daar na geschiedde het Woord des HEEREN tot hem, zeggende: Gaat wech van hier, en wend u na het Oosten, en verbergd u aan de beeke Krith, die voor aan de Jordaane is. En het zal geschieden dat gy uit de beeke drinken zult: en ik hebbe den raven geboden, dat ze u daar onderhouden zullen. Hy ging dan heenen, en deede na het woord des HEEREN; want hy ging, en woonde by de beeke Krith, die voor aan de Jordaane is. En de raven bragten hem des morgens brood, en vlees; desgelyks brood, en vlees des avonds: en hy dronk uit de beeke. En het geschiedde ten einde van [veele] dagen, dat de beeke uitdroogde: want geen regen in het land geweest en was: