1 Samuel XIX: 2, 3, 4, 5.
JONATHAN verkondigde het David, zeggende, Myn vader Saul zoekt u te dooden: nu dan, wacht u doch des morgens, en blyft in het verborgen, en versteekt u. Doch ik zal uitgaan, en aan de hand mynes vaders staan op het veld, daar gy zult zyn, en ik zal van u tot mynen vader spreeken: en zal zien wat het zy, dat zal ik u verkondigen. Zo sprak dan Jonathan goed van David tot zynen vader Saul: en hy zeide tot hem, De Koning en zondige niet tegen zynen knecht David, om dat hy tegen u niet gezondigd en heeft, en om dat zyne daaden voor u zeer goed zyn: Want hy heeft zyne ziele in zyne hand gezet, en hy heeft den Philistyn geslaagen, en de HEERE heeft een groot heil den gantsen Israël gedaan, gy hebt het gezien, en gy zyt verblyd geweest: waarom zoud gy dan tegen onschuldig bloed zondigen, David zonder oorzaake doodende?