1 Samuel XVI: 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23.
DE Geest des HEEREN week van Saul: en een booze geest van den HEERE verschrikte hem. Doe zeiden Sauls knechten tot hem: Ziet doch, een booze geest Godes verschrikt u. Onze heere zegge doch uwen dienstknechten, die voor u aangezichte [staan,] dat zy eenen man zoeken, die op de harpe speelen kan: en het zal geschieden, als de booze geest Godes op u is, dat hy met zyne hand speele, dat het beter met u worde. Doe zeide Saul tot zyne knechten: Ziet my doch eenen man uit, die wel speelen kan, en brengt hem tot my. Doe antwoordde een van de jongelingen, en zeide, Ziet, ik hebbe gezien eenen zoone Izaï des Bethlehemiters, die speelen kan, en hy is een dapper Held, en een krygsman, en verstandig in zaaken, en een schoon man, en de HEERE is met hem. Saul nu zond booden tot Izaï, en zeide, Zend uwen zoone David tot my, die by de schaapen is. Doe nam Izaï eenen ezel met brood, en eenen lederen zak met wyn, en een geiten-boksken: en zond ze door de hand zynes Zoons Davids aan Saul. Alzo quam David tot Saul, en hy stond voor zyn aangezichte: en hy beminde hem zeer, en hy wierd zyn wapendraager. Daar na zond Saul tot Izaï, om te zeggen: Laat doch David voor myn aangezichte staan, want hy heeft genade in myne oogen gevonden. En het geschiedde, als de geest Godes over Saul was, zo nam David de harpe, en hy speelde met zyne hand: dat was Saul eene verademinge, en het werd beter met hem, en de booze geest week van hem.