1 Samuel XVI: 10, 11, 12, 13.
ALZO liet Izaï zyn zeven zoonen voorby het aangezichte Samuels gaan: doch Samuel zeide tot Izaï, De HEERE en heeft deze niet verkooren. Voorder zeide Samuel tot Izaï, Zyn dit alle de Jongelingen? en hy zeide, De kleinste is noch overig, en ziet, hy weidet de schaapen: Samuel nu zeide tot Izaï, Zend heenen, en laat hem haalen, want wy en zullen niet rondom aanzitten, tot dat hy hier zal gekomen zyn. Doe zond hy heenen, en bragt hem in (hy nu was roodachtig, midsgaders schoon van oogen, en schoon van aanzien) en de HEERE zeide, Staat op, zalfd hem, want deze is het. Doe nam Samuel den oli-hoorn, en hy zalfde hem in het midden zyner broederen, en de Geest des HEEREN werd vaardig over David, van dien dag af en voortaan: daar na stond Samuel op, en hy ging na Rama.