Samuel, ontmoet Saul.
Word Ongehoorzaamheid, en eigen wederstreeven,
Door 't vast Propheetse woord, zo quaaden naam gegeeven,
Zo past het ider, dat hy op zyn zaaken let,
Om niet met zulk een vuil aan 't hert te zyn besmet,
Als Tovery is, en Afgodendienst, aan beelden;
Een wonde, die 't bedrog, met schyngoed gaaren heelden,
Door eene Pleister, die 't vernuft daar over leid,
En deze Misdaad, wyd, en verre van zich scheid.
De Wille Gods die eist: het zondige en 't snoode,
(Als vyand van de Ziel,) te dempen en te doode,
Het geen de eigen wil, door eigen zin verschoond,
En zo, aan d'Oppermacht, zich ongehoorzaam toond;
Terwyl hy voorgeeft van uitwendige Offerhanden,
Die, zonder 't oprecht Hert, voor God, niet lief'lyk branden.
Dat dan het leven, 't geen, zich voor een Koning acht,
Doch niet Regeere, na zyn aangenomen macht,
In 't geene, daar de hand, van d'Opper-Heer der heeren,
Na d'Eeuw'ge Wysheid, zelfs, alleenig moet Regeeren,
Die beter weet, als wy, wat onzen weg vereist;
En daarom, ons een spoor, om na te volgen, wyst,
Op dat wy niet, door gang, van eigen zelfs verkiezen,
Den rechten weg, tot Heil van 't Koningryk, verliezen.
Dies is 't van nooden, dat het leven, buigzaam hoord,
Met onderdaanigheid, na 't Goddelyke Woord.
| |
1 Samuel XV: 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28.
SAMUEL zeide, Heeft de HEERE lust aan brand-ofteren, en slacht-ofteren, als aan het gehoorzaamen der stemme des HEEREN? ziet, gehoorzaamen is beter dan slacht-offer, opmerken dan het vette der rammen. Want wederspannigheid is een zonde der toverye, en wederstreeven is afgoderye, en beelden-dienst: Om dat gy des HEEREN woord verworpen hebt, zo heeft hy u verworpen, dat gy geen Koning en zult zyn. Doe zeide Saul tot Samuel, Ik hebbe gezondigd, om dat ik des HEEREN bevel en uwe woorden overtreeden hebbe: want ik het volk gevreest, en na haare stemme gehoord hebbe. Nu dan, vergeeft [my] doch myne zonden: en keerd met my wederom, dat ik den HEERE aanbidde. Doch Samuel zeide tot Saul, Ik en zal met u niet weder keeren: om dat gy het woord des HEEREN verworpen hebt, zo heeft u de HEERE verworpen, dat gy geen Koning over Israël zult zyn. Als zich Samuel omkeerde om weg te gaan: zo greep hy een slippe zynes mantels, en zy scheurde. Doe zeide Samuel tot hem, De HEERE heeft heden het Koningryke Israëls van u afgescheurd, en heeft het uwen Naasten gegeeven, die beter is dan gy.
| |