Richteren XV: 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20.
ALS hy quam tot Lechi, zo juichten de Philistynen hem te gemoete: maar de Geest des HEEREN werd vaardig over hem, en de touwen, die aan zyne armen waaren, werden als linnen draaden, die van den vuure gebrand zyn, en zyne banden versmolten van zyne handen. En hy vond een vochtig ezels kinnebakken: en hy strekte zyne hand uit, en nam het, en sloeg daar mede duizend man. Doe zeide Simson; Met een ezels kinnebakken, eenen hoop, twee hoopen, met een ezels kinnebakken heb ik duizend man geslagen. En het geschiedde, als hy ge-eindigd hadde te sprecken, zo wierp hy het kinnebakken uit zyne hand, en hy noemde dezelve plaatse Ramath-Lechi. Als hem nu zeer dorstede, zo riep hy tot den HEERE, en zeide; Gy hebt door de hand uwes knechts dit groote heil gegeeven zoude ik dan nu van dorst sterven, en vallen in de hand dezer onbesneedenen? Doe kloofde God de holle plaatse die in Lechi is; en daar ging water uit van de zelve, en hy dronk; doe quam zyn geest weder, en hy werd leevendig: daarom noemde hy haaren naame, de fonteine des aanroepers, die in Lechi is, tot op dezen dag. En hy richte Israël in de dagen der Philistynen, twintig jaar.