Gideon met het vlies.
Gelyk als Gideon, de Krygs-bazuine blies,
By Gods bevestiging, met zyn beproefde Vlies:
Zo zynder veel verwekt, uit Gods barmhertigheden,
Die, wegens 't Eeuwig leed der zonden, ook zo deeden;
Gelyk, daar waaren, den Apostel, en Propheet,
Met wonderdaaden van des Heeren macht, bekleed,
Op dat Haar volgden, die gerust, en moedig waaren,
Om haar verdrukte Ziel, te redden uit gevaaren,
Door een ontwaakten, en een aangeblaazen vonk,
Wanneer dat schel Geluid, in haare ooren klonk;
Gelyk het hedendaags, noch klinkt, in onze ooren,
Wy, allen, die het Woord des Heeren luidbaar hooren;
Om Satans Roovery, kloekmoedig weg te slaan,
En uit het vuile nest der zonden op te staan:
Want zo, als 't Joodendom, voor dezen lag verzoopen,
In snoode Afgodery, van Tiranny bekroopen;
Zo leit het Christendom, in 't zelve Gasthuis krank,
Met id'le wereld-dienst, gelyk een vuile stank,
Van vlees'lyk Reukwerk, op de hooge Hert-Altaaren,
Gelyk die blinden, in de Oude tyden waaren:
Waar over dat een Wolk van zwaarder Duisternis,
(Als onderdrukking, van het sterflyk lichaam is,)
Het leven vrees'lyk dreigd, met treffende gewelden,
Op dat hy 't Eeuwig, in een staat van blootheid stelden.
Maar wie zich opmaakt, met een nieuwgevatte moed,
En heil'ge voorgang volgd, op 't treeden van zyn voet,
Om eenmaal, vry, en bly, in 't Vaderland te leeven;
De Heere zal het Quaade, in zyne handen geeven.
| |
Richteren VI: 36, 37, 38, 39, 40.
GIDEON zeide tot God: Indien gy Israël door myne hand zult verlossen, gelyk als gy gesprooken hebt: Ziet ik zal eenen wollen vlies op den vloer leggen: indiender dauw op 't vlies alleen zal zyn, en droogte op de gantse aarde, zoo zal ik weeten, dat gy Israël door myne hand zult verlossen, gelyk als gy gesprooken hebt. En het geschiedde alzo: want hy stond des anderen daags vroeg op, en drukte het vlies uit: en hy wrong den dauw uit het vlies, eene schaale vol waters. En Gideon zeide tot God: Uwe toorn en ontsteeke niet tegen my, dat ik alleenlyk ditmaal spreeke: laat my doch alleenlyk ditmaal met den vlieze verzoeken: daar zy doch droogte op het vlies alleen, en op de gantse aarde zy dauw. En God deede alzo in dezelve nacht: want de droogte was op het vlies alleen, en op de gantse aarde was dauw.
| |