De schriftuurlyke geschiedenissen en gelykenissen, van het Oude en Nieuwe Verbond
(ca. 1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Zon en maan, staan stil.Ach! dat de Zon, en Maan, doch ook niet onder gaan,
Voor dat den grooten slag, der Zielen is volslaagen,
Op dat des Vyands macht, niet weder op mogt staan,
Om ons van 't Erf-bezit, des Heils, weêrom te jaagen!
ô Zoete Jezus! Zon des levens, staa doch stil!
Op dat de duisternis, het quaade niet bedekke,
Eer dat zyn gantse macht voor onze voeten vil,
En wy, met vreden, in het land des levens trekke:
Dat lang beloofde land, der zaal'ge Eeuwigheid,
Dat voor de geene, die daar eenmaal zullen komen,
Een land des vredens is, en vry van alle stryd,
En daar het Wel zyn, nooit, voor hinder heeft te schroomen.
Dies moet men stryden, in des Heils Genaden-dag,
En zyn getroost, om zich in 't stryden te vermoeijen,
En zo, met hulp van God, te slaan, dien zwaaren slag,
Waar uit den Zegen-vier, in Eeuwigheid zal bloeijen.
De wapens nu, bekwaam, tot dezen Oorlogs-stand,
Te zaam geklonken, om het leven t'overkleeden,
Zyn and're wapens, op de borst, en in de hand,
Als daar de Ouden, in de eerste tyd, mee streeden:
Want Yzer, ende Staal, gevoerd van Manne-kracht,
Zouw 't Vlees, de Wereld, en de Duivel niet verwinnen;
Maar die deGa naar voetnoot* Knecht des Lams, heeft op de baan gebragt,
Daar mede moeten wy, de helden-stryd beginnen.
| |
[pagina 159]
| |
Jozuax X: 10, 11, 12, 13, 14.DE HEERE verschrikte ze voor het aangezichte Israëls, en hy sloeg ze met eenen grooten slag te Gibeon: en vervolgde ze op den weg, daar men na Beth-horon opgaat, en sloeg ze tot Azeka en tot Makkeda toe. Het geschiedde nu doe ze voor het aangezichte van Israël vluchteden, zynde in den afgang van Beth-horon, zo wierp de HEERE groote steenen op haar van den hemel, tot Azeka toe, dat zy storven: daar waarender meer die van de hagel-steenen storven, dan die de kinderen Israëls met den zwaarde doodden. Doe sprak Jozua tot den HEERE ten dage als de HEERE de Amoriten voor het aangezichte der kinderen Israëls over gaf, en zeide voor de oogen der Israëliten, Zonne staat stille te Gibeon, en gy Maane in het dal Ajalons. En de Zonne stond stille, en de Maane bleef staan, tot dat zich het volk aan zyne vyanden gewrooken hadde. Is dit niet geschreeven in 't boek des Oprechten? De Zonne nu stond stille in 't midden des Hemels, ende en haastede niet onder te gaan ontrent eenen volkomene dag. En daar en was geen dag dezen gelyk, voor hem noch na hem, dat de HEERE de stemme eenes mans [alzo] verhoorde, want de HEERE streed voor Israël. |
|