Numeri XXI: 6, 7, 8, 9.
DOE zond de HEERE vuurige slangen onder het volk, die beeten het volk: en daar stierf veel volks van Israël. Daarom quam het volk tot Mozes, en zy zeiden: Wy hebben gezondigt, om dat wy tegens den HEERE, en tegens u gesprooken hebben, biddet den HEERE dat hy deze slangen van ons wegneeme: doe bad Mozes voor het volk. En de HEERE zeide tot Mozes, Maakt u een vuurige slange, en steld ze op een stange: en 't zal geschieden, dat al die gebeeten is, als hy ze aanziet, zo zal hy leeven. En Mozes maakte een koperen slange, en stelde ze op een stange: en 't geschiedde, als een slange iemant beet, zo zag hy de koperen slange aan, en hy bleef leevendig.