Numeri XVI: 28, 29, 30, 31, 32, 33.
DOE zeide Mozes; Hier aan zult gy bekennen, dat de HEERE my gezonden heeft, om alle deze daaden te doen: datze niet uit myn [eigen] herte en zyn. Indien deze zullen sterven, gelyk alle menschen sterven, en over hen eene bezoekinge zal gedaan worden, na aller menschen bezoekinge; zo en heeft my de HEERE niet gezonden. Maar indien de HEERE wat nieuws zal scheppen, en het aardryk zynen mond zal opdoen, en verslindenze met alles wat haare is, en zy leevendig ter hellen zullen nedervaaren; alsdan zult gy bekennen, dat deze mannen den HEERE getergt hebben. En 't geschiedde, als hy ge-eindigt hadde deze woorden te spreeken; zo werd het aardryk, dat onder hen was, geklooven: En de aarde opende haaren mond, en verslondze met haare huizen; en alle menschen, die Korah toebehoorden, en alle de haaven. En zy voeren neder, zy, en alles wat haare was, leevendig ter hellen: en de aarde overdekteze, en zy quamen om uit het midden der gemeente.