Levitikus X: 1, 2, 3, 4, 5.
DE zoonen Aarons Nadab, en Abihu namen een ider zyn wierook-vat, en deeden vuur daar in, en leiden reukwerk daar op, en bragten vreemd vuur voor 't aangezicht des HEEREN, het welk hy hen niet geboden en hadde. Doe ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN, en verteerdeze: en zy storven voor het aangezicht des HEEREN. En Mozes zeide tot Aaron; Dat is 't dat de HEERE gesproken heeft, zeggende, In de geene die tot my naderen, zal ik geheiligd worden, en voor het aangezicht van al het volk zal ik verheerlykt worden: doch Aaron zweeg stil. En Mozes riep Mizaël, en Elzaphan de zoonen van Uzziël Aarons oom: en zeide tot hen; Treedet toe, draaget uwe broederen weg van voor het Heiligdom, tot buiten 't leger. Doe traden zy toe, en droegenze in haare rokken, tot buiten het leger: gelyk als Mozes gesprooken hadde.