Exodus XII: 28, 29, 30, 31, 32.
DE kinderen Israels gingen en deeden het: gelyk als de HEERE Mozes en Aaron gebo den hadde, alzo deeden zy. En het geschiedde ter midder-nacht, dat de HEERE alle de eerstgeborene in Egiptenlande sloeg, van den eerstgeborenen Pharaos aan, die op zynen troon zitten zoude, tot op den eerstgeborenen des gevangens, die in het gevangen-huis was, en alle eerst-geborene der beesten. En Pharao stond op by nachte, hy, en alle zyne knechten, en alle de Egiptenaars, en daar was een groot geschrei in Egipten: want daar en was geen huis daar niet een doode in en was. Doe riep hy Mozes en Aaron in der nacht, en zeide, Maakt u op, trekt uit het midden van mynen volke, zo gy-lieden, als de kinderen van Israel: en gaat heenen, diend den HEERE, gelyk gy-lieden gesprooken hebt. Neemt ook met u uwe schaapen, en uwe runderen, alzo gy lieden gesprooken hebt: en gaat heenen, en zegend my ook.