Exodus V: 13, 14, 15, 16, 17, 18.
DE Aandryvers drongen aan, zeggende, Voleindigt uwe werken, [elk] dagwerk op zynen dag, gelyk doe 'er stroo was. En de Amptlieden der kinderen Israëls, die Pharaos Aandryvers over hen gestelt hadden, werden geslaagen, [en] men zeide: Waarom en hebt gy-lieden u gezette werk niet vol-eindigd, in het maaken der tichel-steenen, gelyk te vooren, alzo ook gisteren en heden? Derhalven gingen de Amptlieden der kinderen Israëls, en schreeuwden tot Pharao, zeggende, Waarom doet gy uwen knechten alzo? Uwen knechten en word geen stroo gegeeven, en zy zeggen tot ons, Maakt de tichelsteenen: en ziet, uwe knechten worden geslaagen, doch de schuld is uwes volks. Hy dan zeide, Gy-lieden gaat leedig, leedig gaat gy, daarom zegt gy: Laat ons gaan, laat ons den HEERE offeren. Zo gaat nu heenen, arbeid; doch stroo en zal u niet gegeeven worden: evenwel zult gy het getal der tichel-steenen leveren.